Gedichtanalyse

Erwtjes

Toen ze een meisje was van zeventien
moest ze een hele middag erwtjes doppen
op het balkon. Ze wou de teil omschoppen.
Ze was heel woest. Ze kon geen erwt meer zien.

Toen ging ze maar wat dromen, van geluk,
en dat geluk had niets te doen met erwten
maar met de Liefde en de Grote Verte.
Dat dromen hielp. Het schelde heus een stuk.

En dat is meer dan vijftig jaar terug.
Ze is nu zeventig en heel erg fit
en altijd als ze 's middags even zit,
mijmert ze, met een kussen in de rug,

over geluk en zo ... een beetje warrig,
maar het heeft niets te maken met de Verte
en met de Liefde ook niet. Wel met erwten,
die komen altijd weer terug, halsstarrig.

Ach ja, zegt ze. Ik kan mezelf nog zien,
daar in mijn moeders huis op het balkon,
bezig met erwtjes doppen in de zon.
Dat was geluk. Toen was ik zeventien.

Annie M.G. Schmidt (1911-1995)

In dit gedicht staan twee momenten in het leven van de vrouw centraal: wanneer ze zeventien was en erwten moest doppen, en wanneer ze zeventig was en terug dacht aan die goede tijden wanneer ze erwten moest doppen.
Het onverwachte is namelijk dat de vrouw van zeventig deze herinnering van erwten doppen als 'geluk' zou ervaren, terwijl zij als zeventienjarig meisje juist een hekel had aan deze taak.
Zo ga je je afvragen wat echt 'geluk' nu eenmaal is. Je moet juist genieten van elk moment, je moet niet constant zitten piekeren over de toekomst. (carpe diem)
Dit gedicht heeft een vast rijmschema (abba), een omarmend rijm. In de eerste strofe bevinden zich veel korte, krachtige zinnen (telkens beginnnend met hetzelfde woord: 'ze'). Dit benadrukt de woede dat het meisje voelt in de eerste strofe.
In de vierde strofe worden de woorden 'Verte' en 'Liefde' met hoofdletter geschreven: misschien om te benadrukken hoe belangrijk deze dingen in het leven zijn. In dit geval hebben doodgewone erwtjes wel meer geluk geschonken aan de vrouw.



Op een eendagsvlieg 


‘Ach,’ sprak een eendagsvlieg te Doorn,
hoe heerlijk is het ochtendgloren
en hoe verrukkelijk het uur
waarop het laaiend zonnevuur
verstild ter kimme wordt gedreven!
Men moest twee dagen kunnen leven.’ 


Kees Stip
In: Het grote beestenfeest, 1988. 

Dit gedicht kan allerlei interpretaties hebben. Enerzijds kan dit gedicht niet echt realistisch zijn (welk gedicht wel?) omdat eendagsvliegen niet kunnen praten. Sommigen zouden van mening zijn dat dit gedicht ons een lesje wil aanleren: je moet meer genieten van elke dag van je leven, je moet meer dankbaar zijn. 
Dit gedicht kan ook een aanklacht zijn tegen de onrechtvaardigheid, de ongelijkheid in de wereld. Waarom mogen sommige wezens maar één dag leven, en anderen voor vele jaren?
Ook hier is weer een vast rijmschema (aabbcc). Hier en daar bevinden zich een paar alliteraties.
Foto van een eendagsvlieg:


De waterlelie 

Ik heb de witte water-lelie lief,
daar die zo blank is en zo stil haar kroon
uitplooit in 't licht.

Rijzend uit donker-koelen vijvergrond,
heeft zij het licht gevonden en ontsloot
toen blij het gouden hart.

Nu rust zij peinzend op het watervlak
en wenst niet meer... 


Frederik van Eeden
In: Enkele verzen, 1898. 


In de eerste strofe verklaart de 'ik'-figuur zijn liefde voor de waterlelie. Misschien doet hij dit omdat hij de waterlelie heel erg mooi vindt, door haar witte, reine kleur, of omdat hij bewondert hoe zij zich openstelt aan het licht. 
In de tweede strofe ondergaat de lelie een soort van 'groei': namelijk van donker naar licht. (uit de donker-koelen vijvergrond... ontsloot toen blij het gouden hart) Misschien is de 'ik'-figuur hierdoor geïnspireerd, en wil hij zoals de lelie een soort van ontwikkeling van slecht naar goed ondergaan. 
In de derde strofe heeft de lelie haar doel bereikt en kan ze eindelijk tot rust komen, ze wenst niet meer.
Dit gedicht heeft geen vast rijmschema, ook de verzen zijn telkens van verschillende lengte. Hier en daar bevinden zich wat alliteraties.
Schilderij van Japanse brug met waterlelies onder, door Monet:

Ik heb dit schilderij gekozen omdat ik de werken van Monet altijd heel mooi vond. Deze brug ben ik zelf nog gaan bezoeken in Frankrijk, dus heeft dat wel een meerwaarde.


Sprookje 

Voor mijn moeder en dochtertje 


Zij luisteren beiden naar haar oud verhaal,
wondere dingen komen aangevlogen,
zichtbaar in hun verwijde ogen,
als bloemen, drijvend in een schaal.

Er is een zachte spanning in hun wezen,
zij zijn verloren en verzonken in elkaar,
- het witte en het blonde haar -
geloof het maar, geloof het maar,
alles wat zij vertelt is waar
en nooit zal je iets mooiers lezen. 


M. Vasalis
In: De vogel Phoenix, 1947. 

In dit gedicht zijn een dochter en haar moeder (of misschien grootmoeder) samen aan het luisteren naar een verhaal. Er staat: 'wondere dingen komen aangevlogen'. Hierdoor zou je kunnen denken dat het verhaal zelf waar ze naar luisteren een sprookje is.
Ze luisteren heel aandachtig naar het verhaal ('verloren en verzonken in elkaar'). 
Er staat dat 'je nooit iets mooiers zal lezen', misschien verwijst dit naar het feit dat je als klein kind meer geniet van gewone verhaaltjes dan dat je dat als volwassene zou doen.
De symmetrie van dit gedicht geeft het een soort rustige, kalme maar ook mysterieuze schijn, net zoals een sprookje.  
Dit gedicht heeft weeral een vast rijmschema (abba en cddddc). 
Dit is een foto van de wolf van Roodkapje die haar grootmoeder opeet en zich dan verkleedt als haar grootmoeder. Ik vond dit goed passen omdat dit verhaal ook een sprookje is, en gaat over de relatie tussen grootmoeder en kleindochter. 






De tuinman en de dood 

Een Perzisch edelman 


Van morgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik,
Mijn woning in: "Heer, Heer, éen ogenblik!

Ginds, in de rooshof, snoeide ik loot na loot,
Toen keek ik achter mij. Daar stond de Dood.

Ik schrok, en haastte mij langs de andere kant,
Maar zag nog juist de dreiging van zijn hand.

Meester, uw paard, en laat mij spoorslags gaan,
Voor de avond nog bereik ik Ispahaan!" -

Van middag (lang reeds was hij heengespoed)
Heb ik in 't cederpark de Dood ontmoet.

"Waarom," zo vraag ik, want hij wacht en zwijgt,
"Hebt gij van morgen vroeg mijn knecht gedreigd?"

Glimlachend antwoordt hij: "Geen dreiging was 't,
Waarvoor uw tuinman vlood. Ik was verrast,

Toen 'k 's morgens hier nog stil aan 't werk zag staan,
Die 'k 's avonds halen moest te Ispahaan." 


P.N. van Eyck
In: Herwaarts, 1939. 


In dit gedicht vertelt een Perzische edelman over zijn tuinman, die een ontmoeting heeft gehad met de dood en vluchtte naar Ispahaan (strofe 1-4). In de laatste vier strofen gaat het dan over zijn eigen ontmoeting met de dood. 
Het gedicht is heel symmetrisch opgebouwd: de eerste vier strofen gaan over het ene en de laatste vier over het andere. Ook het rijmschema is heel vast (aa). 
Dit gedicht komt er eigenlijk op neer dat je niet kan ontkomen aan de dood, iedereen moet ooit wel eens de dood tegemoet gaan. De dood is een deel van het leven, niet het einde.
In dit gedicht is de dood duidelijk gepersonificeerd. 



Dit is een poster 'de Tuin van Dood' door Hugo Simberg. Aangezien zowel thema 'de dood' en een tuin hierin voorkomen, vond ik het wel goed passen. Het enige onverklaarbare is het feit dat het lijkt alsof de Dood zelf de tuin aan het verzorgen is, maar waarom zou de Dood nu iets willen doen leven? 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten